Categoriearchief: Dagelijkse verrassingen

Red de kanaries!

Het is de volgende ochtend. De dramatische gebeurtenissen van de vorige avond spoken door mijn hoofd. Ik moet iets zien te verzinnen, maar dat valt op de vroege ochtend en een lege maag niet mee. Ik schuif het gordijn van de logeerkamer open en zie dat het de hele nacht flink geregend heeft. Dat is alvast mooi, dan zijn de graafsporen die de activiteiten met het tuinschepje zouden kunnen verraden alvast uitgewist. Gelukkig schijnt nu de zon en het belooft een wat warmere dag te worden, zodat de verwarming in ieder geval overdag nog niet gemist wordt.

Een blik op mijn horloge leert me dat de winkels waarschijnlijk open zullen zijn en dus worstel ik me met mijn fiets door het zand. Gelukkig is het vandaag warmer, ik kon mijn jas in het huis laten, een vest is voor nu voldoende. Het voordeel van de nachtelijke regen is dat dit iets minder moeilijk gaat dan gisteren, dus vandaag lukt het zonder over driewielers na te denken. In het winkelcentrum voorzie ik me van noodzakelijke zaken als brood, boter, koffie, een flesje koffiemelk en dergelijke. In de Action kijk ik of er een vaas te vinden is die wat gelijkenis vertoond met de gesneuvelde vaas van gisteravond. Niet echt, maar bij gebrek aan beter toch een monstrueus exemplaar aangeschaft. De dierenwinkel is gesloten. Jammer. Omdat ik in het dorp wel bereik heb check ik op de telefoon mijn mail. Niks interessants, ook jammer. Bij de fietsenmaker leen ik even een fietspomp om de banden wat harder te krijgen, dat maakt het fietsen ook al wat gemakkelijker.

Weer teruggekomen op huize Oranjehof zet ik de koffiemelk en de boter in de koelkast en de rest laat ik even op het aanrecht liggen. Dan begin ik, als goed en verantwoordelijk neefje, aan de gevraagde diensten. Plantjes krijgen water, de grootste stofvlokken worden verzameld. Flink wat, trouwens. Je zou er een aardige kussensloop mee kunnen vullen, dan heb je weer een extra kussen in huis. Uiteraard heb ik ook de breinaald terug in tantes breiwerk gestoken. Ondertussen probeer ik te bedenken wat voor verhaal ik oom en tante moet vertellen over de verdwenen kanaries. Valt nog niet zo mee. Ik twijfel of ik het deurtje van de vogelkooi zal repareren met een elastiekje, maar omdat de kanaries er toch niet meer inzitten besluit ik ervan af te zien.

Die dag en de volgende twee dagen ben ik de ideale neef. De planten verzorg ik, de tuin wordt aangeharkt en ga zo maar door. Op de derde dag word ik opgeschrikt door een naderend automobiel. Getoeter klinkt luid en duidelijk. Een oud, hoogbenig autootje rijdt voor. Oom en tante blijken heel wat eerder van hun reisje terug te zijn dan verwacht. Ik slik en probeer koortsachtig een oplossing te bedenken. Ik maak de deur open en zie tante opgewonden naar me toelopen. ‘We hebben zoveel leuke dingen gekocht!’
Dan zie ik haar weer weglopen naar de auto om wat tassen te pakken. Oom komt met een hele stapel pakketten, waarmee hij in gevecht met het gewicht van zijn bagage én zijn evenwicht op het huis afloopt. De deur staat open, dus hij wurmt zich naar binnen. Daarbij ziet hij één detail over het hoofd: de deurmat. Struikelend valt hij letterlijk met de deur in huis, de pakketten worden daarbij door de kamer gelanceerd. Eén ervan landt op de poef, maar een ander komt met kracht tegen de vogelkooi, die treurig leeg op het tafeltje voor het raam staat en met een open deurtje al evenzeer wordt gelanceerd. Tante Hendrika rent op de gevallen oom Frederik af en ik zie mijn kans schoon. ‘Houd ze, houd ze’, roep ik luid en loop druk gebarend de tuin in. Helpende tante en opgeraapte oom komen op mijn geluid af. ‘Daar gaan ze, daar gaan ze!’ roep ik, terwijl ik de virtueel vluchtende kanaries aan de bijziende oogjes aanwijs.

Frits

Mijn collega Frits is een hopeloos en irritant geval. De hele dag bedenkt hij flauwe grapjes waar niemand, behalve hijzelf, de mondhoeken voor optrekt.

Zo vond hij het gisteren leuk om de knoppen van alle verwarmingsradiatoren op maximaal te zetten en vervolgens het omhulsel van die knoppen eraf te schroeven. Gevolg: Gloeiend heet en geen mogelijkheid om verkoeling te brengen. De ramen kunnen niet open, de airco liep ook roodgloeiend aan en in het gevecht om de grootste hitte te ontwijken gooiden wij zo snel we konden onze jasjes, vesten, broeken en overhemden uit. Goed dat het elastiek in ons ondergoed stevig genoeg was, het voorkwam dat alles met de stromen transpiratievocht neerwaarts gleed. Tal van met water gevulde wijnflessen stonden op de bureaus om het transpiratievocht aan te vullen.

Toen ging de telefoon. De chef aan de lijn om te vertellen dat om 15:00u de baas op onverwacht inspectiebezoek komt. Dat we het maar even wisten. Een blik op het horloge leerde ons dat het één minuut vóór dat gevreesde moment was. Tijd om van de schrik te bekomen hadden we niet, daar ging de deur al open om het hoge bezoek binnen te laten. De baas is een lange, broodmagere man, die door iedereen ‘de Breinaald’ wordt genoemd. Duidelijk waarom dat zo is. De Breinaald kijkt verbijsterd de ruimte rond, zijn mond zakt open, hij loopt rood aan. Er komt geen woord uit. Hij draait zich om en we zien hem door de gang weglopen.

Sinds die middag is onduidelijk waar collega Frits zich bevindt. Hij neemt zijn telefoon niet meer op en het licht in zijn appartement blijft uit. En we willen dat graag zo houden, wij weten van niks.

’s Nachts schrijven

Het is een kwestie van het goede moment. En dat is nu aangebroken, dus:

‘Ik heb het allemaal al gepland, nu gaat het gebeuren!’ zeg ik tegen mijn vrouw en kinderen. Naar hen opkijkend ontmoet ik de vragende blikken. Je ziet ze denken: ‘Wat heeft-ie nu weer bedacht?’ Afwachtend kijken ze me aan. Nu ik de aandacht heb, moet ik niet te lang wachten.

Ik haal even diep adem, en kom met mijn aankondiging.

‘Komende vrijdagnacht ga ik niet slapen: ik ga schrijven. Ik voel dat het nu gaat lukken!’

Niet iedereen slaagt er even goed en serieus in om naar mij te blijven luisteren. Naast de ongelovige gezichten en opgehaalde schouders is de eerste afdwalende blik gevonden. Maar ik laat me er niet door afleiden. Ik heb een voornemen gemaakt, mijn besluit is genomen en niets zal me daar van af kunnen houden.

Iedereen weet immers dat de nacht bij uitstek geschikt is om te werken. Heerlijk, rust! Niemand die je stoort, geen lawaai op straat, niemand die tegen je aanpraat, niemand die nu en wel meteen dingen van je gedaan wil krijgen, zodat er van echt schrijven natuurlijk geen ene donder terecht kan komen. Vroeger al, als student, heb ik die vroege nachtelijke uurtjes leren kennen en waarderen. Ze omarmden mij en ik hén. Misschien gedwongen, waren we op elkaar aangewezen, en misschien lag de dringendste noodzaak aan mijn kant, maar we hebben veel tot stand gebracht samen. Ik kan wel zeggen, dat mijn tentamen- en examencijfers nog steeds met warme, dankbare gevoelens terugdenken aan die heerlijke en productieve nachtelijke uurtjes.

En nu zal het dan weer gebeuren, ik verheug me er al op. Eindelijk zal ik mijn uurtjes weer wakend en werkend ontmoeten, al die keren dat ik de nachtelijke uurtjes feestend tegenkwam laat ik hier buiten beschouwing. Dat is geen werk, tenslotte.

De hele dag en avond houdt mijn voornemen me bezig. Ik kan niet wachten tot iedereen naar bed zal zijn. En dat duurt lang. Maar tegen twaalven verdwijnt dan toch eindelijk iedereen naar de slaapkamers. Ik haal even diep adem. Het is zover. Het is stil. Daar zet ik me dan, de pen in de hand, het papier voor me. Ik heb een goed glas wijn tactisch opgesteld, de fles niet al te ver uit de buurt. Een blokje kaas voor de broodnodige innerlijke versterking. En iedereen te bed. De woorden vloeien als het ware onder druk uit de pen.

Een enkele keer stopt de pen en volgt een moment van rust, van bezinning, een moment waarop de inspiratie haar voorbereidende werk doet. Het is ook een prima moment om te zorgen dat het wijnglas ook in goede conditie blijft. En daarna ijlt de pen zich verder. Op zo’n rustmoment concentreer je je het best, als je heel even de ogen dicht doet. Héél even. Het is een extra momentje van diepere stilte en afzondering van je omgeving. Het ordent je gedachten zo fijn.

Als ik ze weer ogen doe, vind ik mezelf op het vel papier terug. Er komt weer licht door de gordijnen naar binnen. Wat gedesillusioneerd en bestoppeld richt ik mij van het niet geheel gevulde vel papier op. Het vel is dan misschien niet helemaal vol, het glas in ieder geval ook niet meer. Sommige zaken waren dan toch in ieder geval goed tot een einde gebracht.

‘Nog een paar woorden, een paar zinnen’, zeg ik tegen de met een nauw verholen glimlach op het gelaat binnentredende huisgenoten. IJverig kras ik nog wat op papier. Ik hoor zacht gegrinnik. Wie weet hoelang ze me op het papier hebben laten liggen, de stiekemerds!

‘Het was een goede nacht,’ zeg ik, terwijl ik de papieren bij elkaar raap en weg strompel naar de slaapkamer.

De kunstenaar

Vanuit mijn hotelkamer heb ik goed uitzicht op de straat. Het uitzicht vanaf de eerste verdieping op de gebeurtenissen beneden is dan ook prima. Een wat schichtige man met een zwart jasje en een donker gebruinde huid loopt voorbij en stopt voor het pand naast het hotel. Van onder zijn jasje haalt hij een blauw stuk doek of zoiets tevoorschijn, dat hij aan de zijkant van het voetpad opgevouwen op de grond legt. Merkwaardig. Geboeid kijk ik toe om vooral niets e missen van wat er nu gaat gebeuren. Dan bukt de man zich naar de grond en gaat met zijn knieën op de blauwe doek zitten. Zijn handen heft hij op.

Verbaasd volg ik de handen. Zit hij nu midden op de stoep te bidden? Dan zie ik dat de handen niet gevouwen zijn, maar geopend. Hij houdt ze tegen elkaar als een kommetje voor zich uit. De handen zijn niet leeg. Opdat de voorbijgangers toch vooral niets van zijn bedoeling zullen missen, heeft hij iets belangrijks in zijn handen gelegd. Ik ziet enkele munten liggen, aan de grootte te zien zijn het munten van één of twee euro. Deemoedig buigt hij het hoofd, houdt zijn handen voor zich uit en wacht op de dingen die komen gaan.

Er komen mensen uit het pand waar hij voor is gaan zitten. Ze hebben gevulde boodschappentassen in de hand. De man heeft precies voor de uitgang van een supermarkt postgevat. Niet zonder succes. Zo nu en dan worden er muntjes in zijn handen gelegd. Als de gevers zijn doorgelopen zie ik hoe de man zijn buit bekijkt. Opdat niemand zijn rijkdom zal zien, of zal denken dat hij al veel heeft gekregen, worden de gekregen muntjes met zorg in zijn broekzak gestopt. En dan gaan de handen weer naar voren.

Omdat een ontbijt ’s ochtends best prettig is verlaten we onze hotelkamer. Een drie kwartiertjes later zijn we voldaan weer terug. Nieuwsgierig kijk ik uit het raam. De man zit er nog steeds, en nog steeds in dezelfde houding.

Ook het tafereel en de gebeurtenissen zijn hetzelfde. Een gekregen muntje wordt snel na de gift bekeken en weggestopt, waarop de handen weer naar voren gaan.

Als je op bezoek bent in een grote stad, dan blijf je niet op je hotelkamer hangen. We besluiten om erop uit te gaan en allerlei bezienswaardigheden van dichtbij te gaan bekijken.

Als we later in de middag terugkomen, zit de man er nog steeds, in dezelfde houding. Oefening baart kunst. De man is op zijn terrein een expert, een held, een kunstenaar.

Een tijdelijke zonsverduistering

Deze week ben ik de verliezer dus ik rijd de auto het parkeerterrein van de supermarkt op. Nee, winkelen in het algemeen is geen hobby van me, vooral van kledingwinkels en supermarkten krijg ik bultjes. Rode, jeukende bultjes, waar je pas ruim na de beproeving weer vanaf komt en niet zelden zonder een medicijn, in vloeibare vorm,  in genomen te hebben.

Meestal kunnen de boodschappen in een tas in de hand of aan de fiets mee naar huis, maar eens in de paar weken dient het zwaardere spul in huis te worden gehaald en dan is een auto met veel ruimte toch wel erg handig. En dan mag ik.

Het parkeerterrein is listig ingericht door een ontwerper die zelf waarschijnlijk geen auto rijdt, of het noodzakelijk ruimtelijk inzicht ontbeert. Alles kan en alles past, maar het vraagt een knap en oplettend sturen om die krappe parkeervakken in en uit te rijden.  Allerlei figuren die zich met volle winkelwagentjes naar hun auto’s begeven om daar alles uitgebreid over te hevelen maken het er ook niet echt gemakkelijker op. En natuurlijk zijn alle prettige parkeerplaatsen bezet. In een enkel geval door een breed geparkeerde aso die extra ruimte heeft gecreëerd door half in twee vakken te staan, daar kan ik me best over opwinden. Ik denk er over om de wagen precies achter hem te zetten, zodat hij klem komt te staan. Het besef dat ik dan ook onschuldige mede-winkelslachtoffers  blokkeer én de gedachte aan mogelijke andere consequenties weerhoudt me.

Ongeveer aan de uiterste rand van het parkeerterrein is nog één plaatsje vrij. Ik zie de afstand die ik straks met een vol winkelwagentje moet afleggen en bedenk dat ik de auto ook thuis had kunnen laten. Zo ver woon ik niet van die supermarkt af en met een winkelwagentje loop je in tien minuten ook op en neer. Nou ja. Ik ben er nou toch.

Ik stuur de auto de parkeerplek op. Een achtergelaten winkelwagentje dat ik persoonlijk had gemist werd door mijn auto wel opgemerkt, ketste van mijn bumper af en bracht met een snerpend geluid een spannende kras met bijbehorend deukje aan op de ernaast geparkeerde BMW. Shit, shit, shit. Onwillekeurig kijk ik om me heen. Twee dingen. Heeft iemand het gezien en zijn er verderop nog andere parkeerplaatsen waar ik heimelijk naar toe kan vertrekken? Of, derde ding, zal ik weggaan om later nog eens terug te komen?

Twee dames  lopen achter de geparkeerde auto’s langs. Kijken ze, kijken ze niet of hebben ze gekeken? Dat is de grote vraag. Als ik hier lang blijf staan denken, dan kijken ze beslist.  Snel weggaan, dan kom ik mooi onder het gedoe uit.

Twee stevige tikken op het ruitje naast mij wekken mij uit alle ontsnappingspogingen. Naast mij staat een man in een duur blauw pak, dat kleurrijk afsteekt tegen zijn rood aangelopen gezicht. Erg blij kijkt hij niet. Van wegrijden is dus geen sprake meer, da’s nou jammer. Ik draai, een beetje onwillig, het raampje naar beneden.

‘Zeg vader’, schreeuwt het blauwe pak, hoewel ik me van geen familieband bewust ben, ‘wat denk jij wel niet?’ Een wat cryptische vraag, maar het vermoeden dat het blauwe pak iets met de BMW naast me te maken heeft begint voorzichtig vormen aan te nemen.

‘Uhh, ja sorry, ‘ begin ik mijn verweer, ‘dat winkelwagentje…’

‘Uitstappen!’ schreeuwt het blauwe pak verder, anders trek ik je door dat raampje naar buiten. Nou is dat raampje niet erg groot en het idee daardoor de auto te moeten verlaten trekt me niet erg. Met knikkende knieën, kloppend hart en zweethandjes verlaat ik de auto. Valt nog niet mee, want de ruimte op zo’n parkeerplaats… Nou ja. Hebben we het al over gehad.

‘Wat denk jij wel? Een beetje mijn hele auto vernielen!’

Nou ja, hele auto vernielen! Je kunt ook overdrijven en zo’n opmerking vraagt dan ook om enige relativering. Ik tracht het blauwe pak duidelijk te maken dat het maar een klein deukje en een klein krasje is. En bovendien, het is zijn eigen schuld, waarom zet hij dat winkelwagentje dan ook op zo’n stomme plaats?

Niemand heeft me gewaarschuwd voor ontploffingsgevaar, vuurwerk of zeer plaatselijk onweer met bliksem en donderslagen, maar iets dergelijks moet precies op dat moment zijn losgebarsten, tegelijk met een acute zonsverduistering.

Ik word wakker in een ziekenhuisbed, vraag me af waar en wie ik ben. Een vriendelijke verpleegster snelt toe en verzekert me dat alles goed komt. Ze noemt een naam, die ik niet als de mijne herken. Misschien door al dat verband om mijn hoofd. In de weerspiegeling van de ruit herken ik mezelf niet en vraag me af hoe ik hier terecht ben gekomen. Wakker geworden in een vreemde wereld, mezelf niet herkennend, verplegend personeel dat alles over me schijnt te weten en een duisternis die van alle kanten op me af komt. Een vreemd gevoel bekruipt me, maar dat duurt niet lang. Langzaam zak ik opnieuw weg in een donkere tunnel van bewusteloosheid.

Het gaat inmiddels best wel weer goed met me. Ik mag al weer twee keer per dag even in een stoel naast het bed zitten. Misschien mag ik volgende week naar huis. Hopelijk heeft iemand anders dan de boodschappen gedaan.