Een schreeuw

Een harde schreeuw, een deur die met een dreun dichtklapt en voeten die in volle vaart de trap afrennen. En dan opnieuw een harde dreun van de voordeur. En dan wordt het stil. Heel stil. Ik loop haastig naar het raam om twee voeten juist om de hoek en misschien mijn leven uit te zien verdwijnen. De stilte is nu oorverdovend.

Met bibberende benen en een verhoogde hartslag overzie ik het strijdtoneel van de afgelopen tien minuten.  Papieren liggen tussen de scherven van het serviesgoed, natte bruine plekken verraden waar de koffie terecht is gekomen. Ik buk me naar de ravage en met trillende vingers vis ik de scherven uit de nattigheid, en gooi de restanten van wat eens mijn favoriete koffiekop was wat ontdaan in de vuilnisbak. Scherven van verleden, van verloren geluk. De papieren, waar ik zojuist nog zo druk mee bezig was bieden een troosteloze aanblik, doordrenkt van koffie. Niets meer mee te beginnen, dus ze volgen de scherven richting vuilnis. Ik kan altijd nieuwe exemplaren uitprinten.

Met een doekje verwijder ik vervolgens de rondgespetterde koffie. De uiterlijke sporen van het afgelopen kwartier zijn nu uitgewist. De innerlijke nog niet, mijn hart gaat nog steeds tekeer, mijn ademhaling is gehaast. Allerlei emoties strijden om een plaatsje in de voorgrond, woede, teleurstelling, verdriet, wanhoop, zeg het maar. Het is een bonte werveling van emoties.

Ik schenk mezelf nieuwe koffie in uit de pot en twijfel vervolgens of ik deze wel wil drinken. Toch maar liever een borrel? Ik besluit met de borrel toch nog even te wachten en neem, staande voor het aanrecht, een slok koffie. Het smaakt me niet, ik proef nauwelijks iets. Ik kan niet blijven staan, kan niet zitten, geen idee waar ik moet blijven. Onrustig been ik met grote stappen de kamer op en neer. Zo nu en dan stop ik bij het raam. Niemand te zien, de buitenwereld lijkt de adem in te houden.

Ik pak mijn telefoon, maar mijn oproep wordt niet beantwoord. Ook niet als ik het nog een keer probeer. Dan misschien toch maar een borrel. Het huis durf ik niet te verlaten, stel dat ze zo meteen toch nog terugkomt, ik wil mijn kansen op contact, een weerwoord en een antwoord niet vergooien. Ik wil boos zijn, verantwoording vragen, confronteren met alles wat is gezegd en verweten, ik wil laten horen hoe het me heeft geraakt, welke pijn me steekt, me verteerd. Ik wil schreeuwen en het spel opnieuw beginnen, ik wil gillen, mijn wanhoop en mijn woede de wereld in. Ik wil, ach, wist ik maar wat ik nu echt wilde.

Als na een kwartier mijn telefonische oproep dan eindelijk wordt beantwoord is van mijn tirade weinig meer over en weet ik wat ik wil zeggen.

“Schat, het spijt me. Ik hou van jou.”